Bosuil
Kenmerken
Deze uil is 37 tot 39 cm lang en heeft een spanwijdte van 94 tot 104 cm. Het vrouwtje weegt 553 g en is gemiddeld 110 g zwaarder dan het mannetje. Daarmee is een middelgrote uil, met een relatief plomp lijf en grote ronde kop. De kleur van het verenkleed is variabel. De nominaat die in Europa voorkomt is grijsbruin en gestreept. De gezichtssluier is meestal lichter, soms met enkele donkere concentrische ringen. De ogen zijn zwart en er zijn geen pluimen op de kop. De kruin is donker,afgezet met lichte banden ("wenkbrauwen").[2]
Leefwijze
Bosuilen komen algemeen voor in bossen, parken en tuinen. Bosuilen jagen vrijwel alleen in de schemering en 's nachts. Overdag houden de vogels zich schuil in de top van een boom. Toch zijn ze soms ook overdag te zien als ze geplaagd worden door kleine vogels die hen proberen te verjagen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit muizen, maar ook andere kleine zoogdieren en vogels worden gegeten. De onverteerbare delen van zijn prooien worden in de vorm van braakballen uitgebraakt.
Voortplanting
De broedperiode is van februari tot juni. Bosuilen beginnen soms al te baltsen (paringsgedrag) in december met als gevolg dat men soms in februari al nesten gevuld met eieren kan vinden. Het vrouwtje legt tussen de 3 en 6 eieren die na ongeveer 1 maand broeden uitkomen. De jongen blijven ca. 31 dagen in het nest, maar gaan dan al vroeg op ontdekking uit in de takken rondom het nest. Daarna blijven ze meestal ongeveer 3 maanden in het territorium van de ouders voordat ze hun eigen territorium gaan zoeken. Bosuilenpaartjes blijven elkaar het hele leven trouw en blijven dan ook hun hele leven bij elkaar. Pas als er een van de twee doodgaat, gaan ze op zoek naar een ander. Ook blijven ze hun hele leven in hetzelfde territorium.
Verspreiding en leefgebied
Bosuilen komen in vrijwel geheel Europa het hele jaar voor, met uitzondering van Ierland en Noord-Scandinavië. Ze komen ook voor in Azië en noordwest Afrika. Loofbossen vormen de belangrijkste biotoop, maar bosuilen zoeken ook regelmatig het landelijk gebied op, mits er voldoende bosjes met enkele oude bomen aanwezig zijn. Die bomen worden gebruikt als uitkijkpost om naar potentiële prooien te speuren, en om in te broeden.
De soort telt acht ondersoorten:
- S. a. aluco (Linnaeus, 1758): noordelijk, centraal en zuidoostelijk Europa via de Oekraïne en Europees Rusland.
- S. a. biddulphi (Scully, 1881): Pakistan en noordwestelijk India.
- S. a. harmsi (Zarudny, 1911): Kazachstan, Oezbekistan en Kirgizië.
- S. a. mauritanica (Witherby, 1905): noordwestelijk Afrika.
- S. a. sanctinicolai (Zarudny, 1905): noordoostelijk Irak en westelijk Iran.
- S. a. siberiae (Dementiev, 1933): van het Oeralgebergte tot westelijk Siberië.
- S. a. sylvatica (Shaw, 1909): westelijk en zuidelijk Europa en westelijk Turkije.
- S. a. willkonskii (Menzbier, 1896): van noordoostelijk Turkije en noordwestelijk Iran tot Turkmenistan.